Broei- en schimmelvorming in snijmaiskuilen liggen op de loer nu de voersnelheid omlaag gaat omdat het aandeel winterrantsoen op veel bedrijven kleiner wordt door weidegang of stalvoedering. Onderschat dit probleem niet. Kuilen verliezen 2 tot 3 procent voederwaarde (20-30 VEM) per dag en de drogestofopname vermindert gemiddeld met 10 tot 20 procent. Ook wordt het voer veel minder smakelijk en hebben broei en schimmel nadelige effecten op de gezondheid van het vee.
De oorzaak van broei en schimmelvorming is luchtinlaat tijdens de bewaring en vervoedering. Diverse bacteriën en schimmels kunnen zich daardoor actief vermeerderen en dit leid tot de afbraak van voedingsstoffen, waarbij ook warmte wordt geproduceerd. De verliezen nemen toe naarmate de broei langer duurt en de temperatuur meer stijgt. Ook wordt het aantal boterzuursporen in deze kuilen fors verhoogd, waardoor het risico op boterzuursporen in de melk ook groter wordt.
Hoe herken je de meestvoorkomende schimmels?
De meest voorkomende schimmels zijn de Penicillium Roqueforti en Monascus Ruber, ook wel 'opslagschimmels' genoemd. Meestal ontstaan ze aan de buitenkant van de kuil, maar soms zie je ze ook terug midden in een goed geconserveerde en bewaarde kuil. Uit de praktijk blijkt dat de schimmels vooral voorkomen in kuilen met een lage voersnelheid. De indruk bestaat dat de schimmel als het ware “vooruit loopt” in de kuil en vooral groeit in de eerste 1 à 2 meter achter het snijvlak. Ze zijn makkelijk te herkennen aan de opvallende kleuren.
- De Penicillium Roqueforti vormt blauwgroene bollen met een doorsnede van 10-20 cm.
- De Monascus Ruber vormt roodpaarse bollen in de snijmaïskuil.
Beide soorten schimmelbollen komen vooral voor in het bovenste gedeelte (geringe dichtheid) van de kuil, maar niet in de buitenste laag van 0-15 cm (te koud). Deze schimmels kunnen bijna zonder zuurstof groeien. Ook is het mogelijk dat de schimmels een gifstof vormen, echter bij praktijkonderzoek is zijn gifstoffen bij beide schimmels zelden aangetroffen.